Het vreemde

Hermanus Westendorp

Het vreemde in het bekende

Over de schilderkunst van Ingeborg Doetsch

 

Hermanus Westendorp
Hermanus Westendorp

Een kunstenares die in deze tijd, ten midden van een overvloed aan mogelijke beeldende expressiemiddelen, kiest voor de schilderkunst, weet dat ze zich op een medium met een groot verleden richt.

Juist de lange traditie van de schilderkunst verlangt van hedendaagse kunstenaars een bewustzijn van de actuele mogelijkheden van het medium evenals de bereidheid en het vermogen het verleden niet als beperking maar als een referentiekader met typische kenmerken te beschouwen. 

Ingeborg Doetsch heeft hiervoor gekozen; zij is schilderes.

Al bijna twintig jaar werkt zij met opmerkelijke consequentie aan de ontwikkeling van haar kunstzinnige thematiek en de daarbij behorende beeldtaal. Daarnaast heeft ze, haar affiniteit met de traditie en het idioom van haar medium bevestigend, een werk van grote actualiteit geschapen.

 

De in Krefeld (dichtbij de Nederlandse grens) opgegroeide kunstenares voelde van jongs af aan een sterke band met de formele en inhoudelijke kenmerken van de oude Nederlandse schilderkunst.

Vooral de daar aan te treffen verheerlijking van het ding en de interesse voor alledaagse voorwerpen zijn voor de ontwikkeling van het werk van Ingeborg Doetsch van groot belang geweest en vormen tot op heden een van de wezenlijke fundamenten van haar kunst.

Na de studie schilderkunst aan de 'Staatlichen Akademie der Bildenden Künste' in Stuttgart was de interesse voor de oude Nederlandse schilderkunst dan ook een van de redenen om naar Amsterdam te verhuizen en daar, aanvankelijk in het kader van een stipendium van de DAAD (Deutsch Akademischer Austausch Dienst), een atelier in te richten. Sindsdien zijn het vooral de genres van de landschaps- en de stillevenschilderkunst waarvan zij het idioom gebruikt als basis voor haar eigen werk. Het bij het genre horende vragen naar en interpreteren van de dingen in de ruimte wordt door haar echter uitgebreid met de dimensie van een parallelle innerlijke werkelijkheid die geformuleerd wordt middels een kleuren- en vormentaal met een zeer eigen handschrift.

In de schilderijen van Ingeborg Doetsch worden ruimte en voorwerp tot speelterrein en vocabulaire van een kunstenares die vurig geïnteresseerd is in de stand van zaken en die weet dat deze geenszins als gegeven feit voorhanden is, maar pas door haar actieve deelneming ontstaat en zichtbaar wordt.

De schilderijen van Ingeborg Doetsch vertellen over het resultaat van deze reis tussen de werelden van het voorhanden zijnde en die van het mogelijke.

 

Zonder twijfel is het willen vertellen een van de karakteristieken van haar schilderkunst. 

Nu betekent willen vertellen ook altijd: getuige zijn en willen getuigen van hetgeen je gezien hebt. Wie vertelt weet dat de werkelijkheid niet bestaat zonder de voorstelling en dat aan de vertelling een symbiotische handeling ten grondslag ligt die het feitelijke door het filter der persoonlijke ervaring in staat stelt om te spreken.

De choreografie van deze symbiose is zoiets als een poëtische metamorfose die in het aanwezige het afwezige zoekt, dit er in zekere zin bij droomt, net zolang tot het in het beeld zichtbaar wordt. 

In deze zin krijgt de benaming 'Tagtraum' (dagdroom) in het werk van Ingeborg Doetsch een andere dan de doorgaans gebruikelijke betekenis. Want ofschoon haar werken over dromen gaan, zijn daarmee niet die creaties van de nacht bedoeld die het alledaagse vertekend weergeven of laten verdwijnen. Haar dagdromen zijn poëtische verdichtingen van een wakkere geest die weet dat de hele werkelijkheid nooit een kwestie van de eerste, maar altijd van de tweede of derde blik is. Ook deze tweede of derde blik behoort tot de karakteristieken van de kunst van Ingeborg Doetsch. Hierdoor wordt het zwijgende alledaagse poëtisch verdicht en verheven en gaat het spreken.

 

De kunstenares is niet onderworpen aan de fatale opvatting volgens welke de reducerende ontraadseling van de verschijnselen en de blootlegging van de oorzakelijke verbanden ervan de 'ware werkelijkheid' zichtbaar maakt.

Veeleer weet zij, dat ook het gehoopte, het vermoede en het gewenste als reële categorieën van de dingen die voorhanden zijn kunnen en mogen oplichten.

Het motto "Wie veel gelooft beleeft veel" getrouw, zijn de schilderijen van Ingeborg Doetsch choreografieën van de verandering die door middel van poëtische toverkunsten niet alleen over de stand van zaken maar vooral over de mógelijke stand van zaken berichten. Zij volhardt daarbij in het recht niet te moeten weten maar te mogen vermoeden, wel aanvoelend dat zelfs het meest eenvoudige bij nadere beschouwing als een veelvoud verschijnt

Haar beeldende toverkunsten worden daarbij gedemonstreerd aan de hand van voorwerpen die in hun schijnbare bijkomstigheid daartoe eerder ongeschikt lijken.

Maar ook de goochelaars op het toneel die in onze jeugd voor onze ogen de wereld in beweging brachten en ons het gevoel gaven dat er geen horizon bestaat die ons tegen kan houden, werkten met konijnen, duiven, doekjes of papieren bloemen.

Juist die kleine alledaagse dingen waren het die ons ademloos lieten toekijken, misschien juist omdat hun onwrikbaarheid het grootste leek.

Dergelijke dingen zijn op de schilderijen van Ingeborg Doetsch te zien.

Getoond wordt een microkosmos die is gevuld met bloemen, vruchten, vlaggen, potten, bollen, stoelen, tafels en, telkens weer, vensters en gordijnen.

Het zijn daarmee eerder de stille dingen en hun verborgen leven die ondervraagd worden.

Het is daarom gerechtvaardigd de meeste werken van Ingeborg Doetsch als stilleven in de ware zin van het woord te typeren. Want anders dan in de Franse genrebenaming 'Nature Morte' tot uitdrukking wordt gebracht, wordt niet het definitieve uitgeleefde weergegeven, maar het tot dusver stille zwijgende leven der dingen zichtbaar gemaakt.

 

De stillevenschilderkunst beleefde haar grootste bloeiperiode in het tijdperk van de ontdekkingen, in de tijd dus waarin de vraag naar de definities van nabijheid en verte een letterlijke was. De ontdekking van de geografische ruimte en opmeting daarvan was in die tijd van vitaal belang en de schilderkunst leverde het passend instrumentarium voor documentatie in beelden. 

De grootste angst van de toenmalige zeevaarders was de mogelijkheid dat hun schip achter de horizon in een afgrond zou kunnen storten, omdat daar aan de rand van de zee, de wereld zou kunnen ophouden.

In deze tijd waarin de veel gebezigde term 'mondialisering' de indruk wekt dat de tijd van het onbekende andere definitief voorbij is, werpt zich de vraag op of niet juist deze ogenschijnlijke beschikbaarheid van de wereld de angst van de vroegere ontdekker waarheid zou kunnen laten worden.

Want daar waar alles kan worden verklaard en het onbekende als ongewenste onvolkomenheid wordt beschouwd daar is het eindige nabij. En daar waar het eindige nabij is, de oude zeevaarders wisten het, daar dreigt de afgrond.

 

Ook de schilderkunst van Ingeborg Doetsch stelt vragen over nabijheid en verte.

Maar in haar werken krijgt de wereld der dingen dat aura van het andere, dat doet vermoeden, dat in onmiddellijke nabijheid, in het bekende, gelijktijdig een onbekend leven voorhanden is.

Niet zelden zijn de voorwerpen geschilderd alsof ze onder een loep werden bekeken. Naar voren gehaald en geïsoleerd bevinden ze zich in ruimten die enerzijds de indruk oproepen van een dichtbij gelegen toneel en anderzijds een ruim uitzicht mogelijk maken op een grote verte.

Zij getuigen ervan dat bij elk 'hier' een 'daar' hoort, bij ieder 'voor' een 'achter', en dat nabijheid en verte elkaars voorwaarden zijn.

Vensters en andere doorkijken worden zo tot membranen tussen twee werelden.

Grenzen die scheiden worden zo drempels die overschreden kunnen worden.

 

De schilderkunst van Ingeborg Doetsch stelt de vraag of niet de herontdekking van wat vreemd is aan het bekende, een motivatie zou kunnen zijn voor hedendaagse ontdekkingsreizen en avonturen en of tegenwoordig, nu de geografische ruimten zijn opgemeten, niet ook de poëtische ruimten van het bewustzijn een reisdoel zouden kunnen zijn.

En juist dit bepaalt de actualiteit van haar schilderkunst.

 

Paradoxaal leiden de werken daarom naar de kern der zaken omdat ze deze niet zoeken. Zo veranderen de dingen die bijzaak zijn onvoorzien en stilletjes maar niettemin overtuigend in spelers van hoofdrollen.

Ingeborg Doetsch formuleerde dit zelf eens als volgt:

"Laten we een klank schilderen. Vanzelfsprekend in kleur (misschien geruis van bladeren of het spetteren van kinderhanden in de fontein van een Noorditaliaanse stad in de middag of het bijten in een appel die nog warm is van de zuidelijke zon). Laten we ons er direct naartoe bewegen, er een paar gaten in boren zodat ook de wind er doorheen kan, nu de armen uitspreiden, en kijk: we kunnen vliegen."

 

"Kijk: we kunnen vliegen."

Misschien is dat wel wat poëzie tot poëzie maakt: die mogelijkheid zich tussen de dingen te bewegen en hun veelvuldigheid te beleven. 

Uiteindelijk is het ook het verkrijgen van deze mogelijkheid om te vliegen en de daarmee verbonden verruimde ervaring van zichzelf en de wereld die in alle tijden als fundamenteel verlangen de choreografie van het kunst maken heeft mede bepaald.

Het gaat Ingeborg Doetsch erom deze mogelijkheid om te vliegen voor zichzelf en diegenen die aan haar beeldenwereld deelnemen te realiseren, zodat de eenvoudige dingen - boven hun ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid uit - dat andere kunnen laten oplichten wat ons ertoe brengt attent te zijn op het vreemde in het bekende.

 

 

Hermanus Westendorp

 

Prof. Hermanus Westendorp is docent schilderkunst aan de 'Fachhochschule Ottersberg' in Duitsland.