Ik zie

Albert Damblon

Ik zie...de schilderijen van Ingeborg Doetsch

 

Albert Damblon
Albert Damblon

Ik zie, ik zie wat jij niet ziet." Wanneer ik de schilderijen van Ingeborg Doetsch bekijk, zie ik veel. Zien en sequi (volgen) zijn taalkundig verwant. Wanneer ik kijk, volg ik met mijn ogen. Wanneer ik kijk, jaag ik met mijn ogen. Wanneer ik kijk, grijp ik met mijn ogen, zonder de prooi te raken. Het nagejaagde beeld neemt plaats in mijn herinnering. Ik zie, dus volg ik dat, "wat er uitziet als bomen". Ik zie, dus ik grijp.

 

Ik zie, ik zie wat jij ook ziet .. de schilderijen van Ingeborg Doetsch. Ik jaag erop met mijn ogen. Het zijn er vele, en snel haal ik mij eerdere werken van haar voor de geest. Als een visuele buit heb ik ze in mijn geheugen. De herinneringen stellen mij in staat een vergelijking te maken met de schilderijen die ik nu zie. In mijn hoofd meen ik vast te stellen dat Ingeborg Doetsch voor haar schilderkunst een kader heeft gevonden. Bij elk schilderij hoort een lijst: van hout,van metaal, of in het ergste geval van plastic, omdat de lijst de sporen bundelt. Een door middel van schilderen ingelijst beeld verduidelijkt de beoogde concentratie. Het "Spiel im Freien" (spel in de open lucht, cat. no. 18) is door haar ingeraamd in een dusdanig brede lijst, dat het kader eerder in het oog springt dan het gekadreerde. Daarnaast spelen binnen dat kader vier driehoeken met twee cirkels en een vierhoek, twee rechthoeken kijken van buiten toe. Een begrensde canon van vormen speelt zijn spel, dat echter grenzeloos schijnt te zijn. Want de cirkels springen het beeld uit en kruipen naar mij toe. Grens betekent hier geen nauwte, maar ruimte. Veel schilderijen lijken zich aan vaste vormen - cirkels, driehoeken en vierhoeken te houden. Op een bepaalde manier drukken ze een stabiel, nooit vervelend evenwicht uit, hoewel de bewogen kleurcascades die ook opduiken niet over het hoofd mogen worden gezien. Enkele ineengestrengelde vormen knopen daar aan waar de schilderes vroeger is gestopt. Ze blijft zichzelf trouw, echter niet conservatief, behoudend, maar progressief, doordat ze de vormen vorm geeft. Formeel heeft zij orde gevonden zonder zich in het ordentelijke te verliezen. Een enkele vlakke driehoek herinnert aan Lyonel Feininger en zijn geschilderde geometrie. Kubistische scherven, wie weet, of zulke associaties gewild zijn of dat ze alleen maar mijn geest binnensluipen. "Ik zie iets wat er uitziet als driehoeken en cirkels en wat zich beweegt."

 

De schilderijen van Ingeborg Doetsch verrassen mij, hun aantal, hun motieven,hun kleuren, hun figuren, hun formaten. Ik moet een spoor oppakken, omdat ik mijzelf anders in de overvloed aan indrukken verlies. Waar is het spoor, dat door het struikgewas leidt? Door haar nieuwe ordening is het geen wildgroei, geen labyrint, waarin de beschouwer hulpeloos tegen wanden aan rent. Nee, de schilderijen beloven zichtbaar resultaat en daarmee zingeving. Waar is de ziensweg die mij naar het doel leidt? Hoe kan ik ogenbuit maken? In haar Nederlandse jaren heeft Ingeborg Doetsch grafisch werk gemaakt. Daarnaast heeft zij vlijtig geschilderd. Het aantal getoonde beelden, een klein gedeelte van het feitelijke oeuvre, zijn een bewijs van haar inspiratie, het ervarene vast te houden, haar drijfveer, de kwast aan te zetten en haar genoegen, in kleuren te vertellen. Veel verhalen duren lang en daardoor zijn veel schilderijen groot uitgevallen. Maar plezier, motivatie en inspiratie hebben een platform nodig om zich uit te beelden en tentoon te stellen.En de compositie van vormen, waar Ingeborg Doetsch zich naartoe geworsteld heeft, wordt op een klein doek onmogelijk. 62 X 62 cm zijn de twee kleinste in de reeks van de grote. "Blumen & Früchte VI en IX" (bloemen en vruchten, cat. no. 13 + 14) laten zich tot kleine dimensies terugbrengen, ofschoon een van de twee meest omvangrijke doeken (130 X 180 cm) "Fruchtschale" (fruitschaal, cat. no. 8) heet. De niervormige schaal neemt de hele tafel, die bovenmatig groot in de ruimte is geplaatst, in beslag. En dat voor drie vruchtjes. Maar ze zijn zeer dwingend in welk spoor mijn ogen moeten oppikken. Daarentegen schildert zij een overvolle fruitschaal in een klein formaat (Blumen & Früchte IX). Op een patroon als dat van een schaakbord barsten de vruchten uit het bord. Ook hier spelen weer cirkels met rechthoeken. Een spannend spel. Dus niet het onderwerp bepaalt de maat van het vlak. Waarschijnlijk heeft het meer te maken met de intentie van de schilderes dan met dat wat op het doek is af te beelden. "Ik zie iets wat er uitziet als vruchten en bloemen."

 

Ik jaag op de beelden met mijn ogen om in hun kleuren onder te duiken. Wie duikt, jaagt anders, en de geziene kleuren doen de jacht bijna vergeten. Daarom duik ik liever maar weer op teneinde het spoor niet kwijt te raken. De weloverwogen kleurstelling doet mij kritisch terugzien naar een periode in de kunst waarin "wit" als enige kleur gold. ZERO - Mack, Uecker en Piene - ligt nog niet zo ver terug, maar het ligt nu eenmaal achter ons. "Ik heb gekozen voor een witte zone als uiterste gekleurdheid, als hoogtepunt van het licht, als triomf over het duister. Een witte wereld is, geloof ik, een humane wereld, waarin de mens zijn kleurige bestaan beleeft, waarin hij levend kan zijn", schreef Günther Uecker. Zowel hij als - en in meerdere mate - Heinz Mack zijn teruggekeerd naar de kleur. Of dit is gebeurd met spijt weet ik niet. Licht straalt niet alleen "wit", het breekt zich nu eenmaal ook in een prisma, van waarachter zich de kleurencanon van de wereld weerspiegelt. In ieder geval triomferen de kleuren weer in de schilderkunst. De wereld is niet zo onschuldig als het "wit" ons wil doen geloven. De kleur hoort van het begin af aan al bij zowel de schilderijen als het grafische werk van Ingeborg Doetsch. Wat er qua vormen in haar schilderijen is gebeurd, tekent zich ook af in haar kleurgebruik. De kleuren worden rigoureuzer gehanteerd, duidelijker en preciezer. Waar de vroegere beelden wat wazig van kleur waren, daar is de kunstenares nu duidelijk. Rood is rood, groen is groen en blauw is blauw. Daarbij zet ze niet zomaar kleuren naast elkaar zonder gevoel voor de tussentinten van hetgeen zij schildert. Haar palet bevat meer dan Sienabruin en Pruisisch blauw. Ze weet nuances, overgangen, verschillende densiteiten en helderheden te gebruiken. Zo is rood toch nog meer dan rood alleen, waarbij de duidelijke herkenbaarheid van de kleur indrukwekkend blijft. De beschouwer weet van de kleur van het geziene, zelfs wanneer hij of zij de tinten niet kan definiëren. In de meeste schilderijen lijkt zich een enkele kleur vanuit de achtergrond op te dringen. Het door Ingeborg Doetsch gelegde spoor baant zich zijn weg, doordat ze de kleurindruk overduidelijk lijkt te maken. Het beeld wint daardoor aan overtuigingskracht zoals te zien is aan het schilderij "Frau in Badewanne" (vrouw in badkuip, cat. no. 2). Het blauw van het water in de badkuip bepaalt het gehele beeld, want zelfs de achtergrond, een muur, is met dit blauw doordrenkt. Rechtsboven aan deze muur hangt een klein schilderij waarin het blauw van het water verandert in een hemelsblauw. In haar schilderij "Königin" (koningin, cat. no. 7) begint de schilderes een kleurenstrijd. Een enkele kleur lijkt het beeld te beheersen: blauw, maar het is een vaag blauw dat door het geel der koninklijke insignes wordt beconcurreerd. Bleekblauw en gifgeel op één doek: een dissonant die regelrecht indruist tegen de klassieke kompositieleer. De harmonie van het geschilderde is en blijft verstoord, wat zeker de bedoeling is. Iets minder dissonant werken de kleuren blauw en oranje in het beeld "Frauenzungen" (vrouwentongen, cat. no. 16). Maar ook hier voelt men aan dat een ware harmonie niet zal intreden. Het kleurenpalet van Ingeborg Doetsch belet bij de beschouwing het intreden van een vervelingwekkende rust. Het staat de ogenjagers die zonder inspanning buit willen maken in de weg. Doordat ze schijnbaar niet bij elkaar passende kleuren tegen elkaar schildert, hitst Ingeborg Doetsch diegenen op die tegen iedere prijs harmonie willen hebben. Mijn jagende ogen schrikken, omdat alweer een spoor verloren lijkt te zijn. Daarbij leidt iedere storing bij het spoorzoeken tot grotere oplettendheid, en het spoor is onmiddellijk teruggevonden. Dat het spoor "kleur" telkens weer zonder problemen kan worden opgepikt, ligt ook aan het aantal gebruikte kleuren. Met het al eerder genoemde blauw, groen, rood, geel, zwart en wit houdt de schilderes haar wereld op het doek vast zonder dat de kleurenrijkdom monotoon wordt. "Ik zie wat er uitziet als kleuren en zich tegen elkaar in beweegt."

 

Bij mijn ogenjacht mag geen figuur ontkomen. De sporen zijn klaarblijkelijk gelegd. Ik zie inderdaad bomen, bloemen, huizen en vruchten, ik zie niet alleen iets wat eruit ziet als. Op een "Ländliche Szene" (landelijke scène, cat.no. 11), gedompeld in een eigenaardig rood, beschermen twee huizen een boom, waarvan het gekapte hout de tafel van het "Küchenstilleben" (keukenstilleven, cat.no. 5) zou kunnen sieren. Op dit grote doek zijn de rozen rozen en niets anders. Wie dichter naar het beeld toegaat kan zijn vinger aan de doorn verwonden. Wat in de kunstgeschiedenis algemeen achterhaald is, abstractie als een vol te houden principe in de schilderkunst, is nooit een ideaal van Ingeborg Doetsch geweest. Misschien veroorzaakt door het grafische werk heeft ze altijd figuratief gewerkt, ofschoon ze tegenwoordig meer doorwerkt schildert dan vroeger maar toch daarmee niet de omgevende realiteit bedoelt. De formele tendens, orde te scheppen, toont zich tot in de figuratieve voorstelling. De figuur van een vrouw wentelt zich in het water van de badkuip waarbij de tekening geordend blijft. Het vrouwenlichaam is zuiver verdeeld: een klein hoofd, een sterke borst en twee lange benen, die door exacte insnijding van elkaar gescheiden zijn. Omdat mijn ogen op hun jacht op de gladde insnijdingen gefixeerd raken, komen bij mij bijna macabere gedachten op. Het beeld in het beeld legt mij uit dat het om water en om drijven gaat. De afgebeelde visstaart herhaalt in de gespleten vin de twee benen van de baadster. Het schilderij "Frau in Badewanne" komt mij zoals vele andere schilderijen van Ingeborg Doetsch door en door figuratief voor, want mijn ogen krijgen een spoor aangeboden in de vorm van figuren. Wanneer ik dit volg besnuffel ik concrete figuren, geen abstracte vormen. Het doek "Gefallener Engel" (gevallen engel, cat. no. 19) bevestigt mijn jachtinstinct, zodat mijn ogen weer figuren buitmaken. Duidelijk legt zij een spoor voor het oog doordat ze het beeld opent door middel van een eigenzinnige rand, zoals bij het theater het opgetrokken doek het toneel vrijgeeft. In deze ovale opening speelt zich de scène af: Een ring, het vaak gebruikte symbool van de cirkel herhalend, valt op de zichtbare grond, gevolgd door een figuur die ondersteboven met uitgestrekte armen aan een zwaar blok kleeft. Dat zie ik en ik denk aan een acrobaat wiens act mislukt. Vliegen is neerstorten, het begrip "vallen" zou een te zwakke beschrijving zijn van wat er in het beeld gebeurt. Omdat mijn ogen door de figuur naar onderen worden getrokken, dringt zich geen verdere indruk op. Wanneer zij het werk betitelt met "Gefallener Engel" kan ze alleen de hellevaart van een aan grootheidswaan lijdende paradijsengel bedoeld hebben. De last van een loodzware wolk drukt hem onvermijdelijk naar beneden, en van de luchtigheid van de hemel blijft niets over. Als engelen vallen dan trekt alles ze halsoverkop naar beneden. Een troost is dat deze engel ondanks alles ter aarde, en niet in het bodemloze stort. Maar na dit schilderij zal niemand zeggen dat de kunstenares niet figuratief schildert. "Ik zie iets wat er uitziet als een figuur die ter aarde stort."

 

Als jager en kijker bereik ik mijn doel. Op mijn weg waren alle sporen - vorm, figuur, kleur - gelegd, zodat ik ze niet missen kon. De "Lotos" (lotusbloem, cat. no. 12) gaat open net op het moment dat ik haar zie. In de nacht trekt de bloem van de waterroos zich terug, verstopt zich in het water, maar 's morgens, wanneer de zon aan de hemel verschijnt, opent zij zich in haar volle pracht. Uit het modderige meer straalt dan een rode bloem. Juist deze scène heeft Ingeborg Doetsch voor de ziende mens vastgelegd. Wat zij heeft geschilderd laat zich met figuur, vorm en kleur alleen niet verklaren. Te zien zijn dertien spits toelopende rode bloembladeren die zich in een donkere ondergrond spiegelen. De achtergrond van de lotusbloem is licht gehouden. Met de bloem neemt hij de helft van het middelgrote doek (95X75 cm) in beslag. Boven de bloem zweeft weer een bol. Meer geeft de kunstenares mijn ogen niet te zien en toch is het alles wat ik nodig heb: het vuil van het water, de gloed van de waterroos, het hemellichaam en de lichte hemel. Het zou fataal zijn om zich met de ogen op afzonderlijke details te storten, omdat de compositie de zin bepaalt. Zoals de elementen bij elkaar of tegenover elkaar staan, water en lucht, bloem en hemellichaam, verklaren ze wat de lotusbloem in Egypte en Azië tot het symbool van het leven heeft gemaakt. Ik zie dat al het moois uit het water ontstaat. Op deze manier begrijp ik de Egyptenaren die de wereld uit het moeras laten opbloeien. Boeddha moet op een lotusbloem zitten omdat in haar schoonheid de rijkdom van alle wijsheid verborgen zit. In India stelt de rode Lotusbloem de zon voor, dan zou het kleine hemellichaam met de maan te vergelijken zijn. Maar waarom wil ik het schilderij in detail omschrijven? De discipelen van Boeddha gebruiken het beeld van de lotusbloem om te mediteren.Wanneer zij haar intensief aanschouwen, opent zich voor hen de weg naar het Nirwana, het doel van hun verlangen. Op soortgelijke wijze beloofde de lotus de Egyptenaren het leven na de dood, zoals bezongen wordt in het Egyptische Dodenboek:

"Ik ben deze reine Lotus die uitgaat terwijl hij de lichtende draagt,

degene die vastgemaakt is aan de neus van Re;

Ik ben afgedaald om hem te zoeken voor Horus.

Ik ben de reine, die uitgaat uit het moerasland.

O deze lotus, dit beeld van Nefertoem...

Maak dat ik de goden zie, de gidsen van de Doeat, en geef mij mijn plaats die in het dodenrijk is, naast de heren van het westen."

Verhalen over schepping en vernietiging, over de dood en het leven van de mens.

 

Ik beëindig mijn ogenjacht, omdat de schilderijen van Ingeborg Doetsch mij genoeg te zien gaven.. Ik heb gezien , wat jij ook kunt zien. Hoe staat het ook alweer in de bijbel: "Ik zie iets wat er uitziet als bomen en rondwandelt", en kort daarvoor "Ik zie mensen". Ik heb mensen gezien, ik heb mijzelf gezien.

 

Dr. Albert Damblon, kunstkijker